Hugo Haak Baancoach 2

Hugo Haak: altijd op zoek naar de balans tussen concurreren en samenwerken

26 februari 2020
Reemt Borcherts

Het WK baanwielrennen in Berlijn is in volle gang. Aan het roer van de baanselectie staat Hugo Haak. Hij zoekt dagelijks naar de balans tussen samenwerken én concurreren. "Als we als team te lief voor elkaar zijn, maken we elkaar niet snel genoeg beter."

Moeten we nog een keer zeggen dat je pas 28 jaar bent?
“Haha, toen ik in december werd aangesteld, werd dat in ieder bericht genoemd. Dat klonk gek,  bijna alsof ik overleden was. Dan wordt ook iemands leeftijd zo nadrukkelijk genoemd. Ik ben niet bezig met mijn leeftijd, daar denk ik nooit over na. Natuurlijk word je er wel eens mee geconfronteerd. Sta je langs de baan tussen de andere bondscoaches, die meestal in de veertig of vijftig zijn. Het gaat volgens mij niet om leeftijd, maar de kwaliteit die je levert. 28 is ook maar een getal.”

Wat had je op dit moment gedaan als je geen bondscoach was geworden?
“Dan had ik waarschijnlijk nog in het opleidingsprogramma gezeten. Daar ben ik eind 2017 in terechtgekomen. Een maand eerder stopte ik als renner. Nadat ik niet geselecteerd werd voor de Spelen van Rio was ik mentaal op. Vervolgens scheurde ik mijn meniscus, waardoor mijn leven als topsporter erop zat. Toen ik nog fietste, was ik al geïnteresseerd in coaching. Ik kreeg via NOC*NSF de kans om opgeleid te worden als coach, om vervolgens in die functie terug te stromen in het baanwielrenprogramma. Dat traject zou eigenlijk drie jaar duren. Maar toen kwam de vraag vanuit de KNWU. Of ik het toch nu al wilde doen.”

Is het anders dan je vooraf verwachtte?
“Door je ervaring als renner heb je er natuurlijk een beeld bij. Maar eigenlijk heb je totaal geen idee wat er allemaal bij komt kijken. Als renner is je programma duidelijk en uitgestippeld. Je moet twee uur van tevoren aanwezig zijn. Je krijgt een bidonnetje en een strepseltje aangereikt en rijdt je wedstrijd. Daarna ga je terug naar het hotel waar alles voor je is geregeld. Alles wat daarvoor en daarna gebeurt… daar heb je geen idee van.”

Vertel eens.
“Op de Europese Spelen in Minsk heb ik soms van zeven uur ’s ochtends tot tien uur ’s avonds op de baan gestaan. Niet om te piepen hoor, dat hoort er gewoon bij. Natuurlijk bepalen de wedstrijden van de renners het programma. Maar het gaat ook om alles daar omheen. Dat je iedereen voor de races nog wat instructies geeft, tussen de wedstrijden door nog beelden bekijkt en na de race weer opvangt. Dan heb je soms over zeven renners per dag, die vaak meerdere onderdelen afwerken. Terug in het hotel blik je met de staf vooruit op de volgende dag. Na een dag of vijf ben je bekaf.”

Hoe hou jij jezelf dan fit tijdens zo’n dag?
“Op zo’n dag word je vaak geleefd. Door de hectiek blijf je wel doorgaan. Ik zorg in ieder geval dat ik genoeg eet en drink, daar letten de verzorgers ook op. Als er pauzes zijn vind ik het fijn om even naar buiten te gaan. Even een frisse neus halen. Of ik ga even naar het hok waar de fietsen worden opgeslagen. Weg van het moment. Het klinkt cliché, maar je kunt nooit verslappen. Je verleent niet zomaar een dienst, maar het moet maatwerk zijn. Niemand verdient het om een coach te krijgen die maar op negentig procent van zijn kunnen zit. Ik wil daarin altijd de beste versie van mijzelf zijn. ”

Waarom is het coachen, ondanks die slopende dagen, toch leuk?
“Omdat je mensen helpt om het beste uit zichzelf te halen. Als je met iemand begint, heeft de renner een bepaald niveau. Het is heel gaaf als je met iemands verbeterpunten aan de slag kunt aan én iemand ook echt beter wordt. Dat beter maken zit in verschillende aspecten. Natuurlijk in de tijden, dat is in onze sport makkelijk meetbaar. Maar het gaat ook om andere dingen. Om techniek, om wissels, om het groepsgevoel. Dat groepsgevoel moet sterk zijn. Maar ondertussen moeten ze elkaar ook op willen vreten tijdens wedstrijden. Kijk naar Harrie Lavreysen en Jeffrey Hoogland. Dat zijn collega’s, maar ook concurrenten. Die balans tussen samenwerken en elkaar bestrijden moeten we altijd houden. Als we als team te lief voor elkaar zijn, maken we elkaar niet snel genoeg beter. Maar we moeten elkaar ook niet de tent uitvechten, waardoor niemand meer met elkaar wil trainen. Daar ben ik de hele dag op aan het sturen.”

Heb je daar een voorbeeld van?
“Op de WK en de Europese Spelen moesten Harrie en Jeffrey tegen elkaar racen. Ik kan en wil dan natuurlijk geen partij kiezen. Ik heb daardoor geloot wie mij als coacht krijgt, tijdens die race. De ander krijgt dan geen begeleiding. Ik ben dan altijd benieuwd welke reactie er komt. Hoe iemand zich dan redt. Het is een manier om de jongens op scherp te zetten. Daarnaast waren de Europese Spelen weer een goede test voor onze piekmomenten. Ook hierin willen we toeval uitsluiten. Het zou – in het vervelendste geval – zo kunnen zijn dat ik ziek in bed lig tijdens hun olympische race. Dan hebben zij zich voorbereid op dat scenario.”

In jouw eerste acht maanden zijn de prestaties fantastisch. Je hebt weleens gezegd dat dit jouzelf ook verbaast.
“Dat is nog steeds zo. Ook omdat het allemaal binnen een paar jaren is gebeurd. Ik kwam als renner in 2010 bij de selectie. Eerlijk gezegd was de spoeling dun achter toenmalige wereldtoppers als Teun Mulder en Theo Bos. René Wolff, destijds de bondscoach, zorgde ervoor dat Matthijs Büchli en ik op Papendal konden trainen. Dat bleek het begin voor een nieuwe periode, een nieuwe generatie. Nils van ’t Hoenderdaal, Jeffrey Hoogland, de jongere jongens… ik heb ze allemaal zien aansluiten. En de prestaties werden steeds beter. In 2015 wonnen we de teamsprint op het EK, een jaar later pakten we daarop onze eerste WK-medaille. Telkens maakten we een stap. En nog steeds. Niet om arrogant te doen hoor, maar we zijn in de teamsprint inmiddels anderhalf jaar niet verslagen op EK’s, WK’s en wereldbekers. Dat is gewoon idioot goed. Dat heeft te maken met de basis die René heeft neergezet. Ik kan daarop doorbouwen.”

Hoe doe je dat?
“Ik was eigenlijk altijd al de link tussen René en de teamsprinters. Noem het voor het gemak de aanvoerder. Ik wist dat ik als individu niet goed genoeg was om voor de medailles te fietsen. Daar had ik de andere twee renners voor nodig. Ik heb daardoor – bewust of onbewust – die jongens enorm gepusht voor de teamsprint. De ploeg die nu onklopbaar is, daar heb ik zelf deel van uitgemaakt. Ik ken die gasten door en door. Dat is mijn allergrootste voordeel. Ik kan ze lezen en weet hoe ze denken.”

Daarnaast maken de renners elkaar beter.
“Precies. Bij geen enkel land is het trainingsniveau nu zo hoog als in Nederland. Elke training is een competitie. Bij ons rijden de twee beste sprinters van het afgelopen WK dagelijks met elkaar. Dat is fantastisch voor een groep. Voor mij voelt het inmiddels heel natuurlijk om te coachen, ook al doe ik het pas zo kort. Ik doe gewoon mijn ding. En wat dat precies is? Het loopt gewoon zo.”

Wanneer is jouw missie geslaagd?
“Misschien klinkt het gek. Maar dat is wanneer mijn renners een topprestatie kunnen leveren, zonder hulp van de coach. Dat betekent dat ik ze op alles heb voorbereid. En dat is precies wat je als coach graag wil.”

 

 

 

Gerelateerde sporters

Gerelateerde teams