Het tweede topsportleven van Martin van de Pol
Het tweede topsportleven van Martin van de Pol
Martin van de Pol was een groot schaatstalent, tot een gruwelijke valpartij hem de weg naar de top versperde. Maar de boerenzoon uit Barneveld knokte zich terug. En hoe. Als para-wielrenner beleeft hij zijn tweede leven als topsporter. “Door mijn ongeluk ben ik een positiever mens geworden.”
“Ik leef mijn droom”, glundert Martin. “Ik ben elke dag met topsport bezig. Dat is toch het mooiste wat er is? Ik heb een fantastisch leven. Ik reis de wereld over om zo hard mogelijk te fietsen. Hoe vet is dat? Ik zei het laatst nog tegen een andere renner, toen we op trainingskamp waren in Spanje: het is toch ongelooflijk wat voor baan we hebben? Mochten we weer een dag door de bergen in het zonnetje. Ik ben elke dag dankbaar en blij dat ik dit mag doen.”
Hoe zijn leven op de kop kwam te staan
De zon schijnt dus letterlijk in het leven van Martin. Zijn leven dat ruim op 24 oktober 2014 op z’n kop kwam te staan. “Het was het begin van het schaatsseizoen. De tweede wedstrijd pas. De eerste had ik verkloot, omdat ik viel. Ik wilde te graag presteren, had te veel spanning. Ik schaatste namelijk nog op B-niveau, maar had al contact met één van de grootste ploegen uit het peloton. Ik wist dus dat er op mij werd gelet, dat ik in de spotlights stond. Ik was relaxter voor die tweede wedstrijd in Thialf. Maar na een paar rondes ging het al mis. Iedereen zat nog bij elkaar, toen ik tegen een pilon aankwam. Gasten die achter mij zaten, konden mij niet meer ontwijken. Ik nam vijf anderen mee in die val. Eentje kwam met zijn schaats in mijn knieholte terecht.”
Ik weet nog dat ik wakker werd op de intensive care: 'man, ik ben er gewoon nog!'
“Ik wilde opkrabbelen, voelde eerst geen pijn. Maar ik kwam niet omhoog. Toen zag ik het bloed uit mijn been spuiten. Heel veel bloed. Ik besefte meteen dat er een slagader of iets dergelijks geraakt was. Ik raakte in paniek, natuurlijk. Help me, schreeuwde ik. Aan de omstanders zag ik hoe erg het was. De meesten wisten niet wat ze moesten doen en werden steeds bleker. Ze sloegen dicht. Ik ben gered door een toeschouwer. Een ambulancebroeder, die buiten zijn werktijd in het publiek zat. Hij wist wél wat hij moest doen en bond zijn riem om mijn been. Hierdoor verloor ik minder bloed. Ondertussen was mijn broer erbij gekomen. Hij had zelf een wedstrijd geschaatst. Hij maakte me rustig en zorgde ervoor dat ik niet wegzakte.”
Uiteindelijk werd Martin naar het ziekenhuis in Groningen gebracht. “Ik wist meteen dat het heel ernstig was. In de ambulance raakte ik een paar keer kort buiten bewustzijn. Ik weet nog dat ik tunnels zag. Ik was bang om dood te gaan. Daar was ik toen heel bewust van. Ik kreeg ook medicijnen en viel in slaap, daarna ben ik geopereerd. Ik weet nog dat ik wakker werd op de intensive care: man, ik ben er gewoon nog. Bizar natuurlijk. Vervolgens ging ik gelijk over mijn nek. In ieder geval een teken dat ik weer een beetje functioneerde. In mijn onderbeen was alles zo’n beetje kapot. Alle pezen, spieren, zenuwen en zelfs een bot waren doorgesneden door die schaats.”
Geen makkelijke patiënt
Martin moest op krachten komen en opnieuw leren lopen. “Ik was absoluut niet de makkelijkste patiënt. Ik kreeg een pomp om mezelf morfine te geven als ik te veel pijn had. Maar die gebruikte ik niet. Vond ik niet nodig. Ik schijn een vrij hoge pijngrens te hebben. In het ziekenhuis werden ze boos op mij, dat ik mezelf te veel pijn deed. Ik hoef die troep niet, als ik het niet nodig heb. Zo heb ik altijd gedacht. Het duurde meer dan een week voordat ik uit bed kon komen. Maar toen me dat lukte, crosste ik in mijn rolstoel het hele ziekenhuis door. Even praten, naar de kapper, broodje eten. Ze waren mij steeds kwijt, haha. Ik wilde weer wat doen, meemaken. Ik ben nooit een stilzitter geweest. Zelfs niet toen het van de dokters moest.”
“Ik ben ook vrij snel weer gaan denken aan sport. In die eerste dagen al. Ik heb dat altijd fascinerend gevonden, hoe sporters veerkracht tonen na een ongeluk of zware blessure. Ze vertelden mij dat de afgesneden zenuwen weer aan konden groeien tot twee jaar na het ongeluk, maximaal twee millimeter per dag. Te weinig om mijn knie en voet weer optimaal met elkaar te verbinden. Tuurlijk, het was superkut allemaal. Maar hey, slechter kon het niet worden. Ik zou wel kijken waar ik uit zou komen. Wat er met een hoop mazzel en doorzettingsvermogen nog mogelijk was. Ik ben nooit bij de pakken neer gaan zitten, maar vooral gaan kijken wat er wel kon. Hoe ik dat kon opbrengen? Daar moet ik zelf ook over nadenken. Ik ben vrij nuchter. Misschien heeft de situatie thuis er ook mee te maken. Mijn moeder heeft MS en zit in een rolstoel. Zij heeft een progressieve ziekte en zal alleen maar achteruit gaan. Ik ben jong en kan mijn situatie misschien wel verbeteren. Die kans moet ik pakken, vond ik.”
Met die instelling ging Martin naar het revalidatiecentrum in Doorn. “Misschien klinkt het bizar, maar ik vond het fantastisch daar. Ik kon doen wat ik altijd al wilde. Elke dag volledig wijden aan bewegen en beter worden. Ik leefde voor het eerst als een topsporter. Om de dag krachttraining doen en zwemmen. En ’s avonds, als iedereen al weg was, nog een donker oefenzaaltje in voor extra oefeningen. Ik haalde daar megaveel plezier uit en maakte snel stappen. Letterlijk. In het revalidatiecentrum was ook een technische afdeling, waar ze hulpmiddelen maakten. Protheses, onderdelen voor fietsen, dat soort dingen. Ik vroeg of ze een opstaand plaatje konden maken voor een trapper van de hometrainer. Ik had nog te weinig sturing in mijn voet, waardoor hij van het pedaal gleed. Door dat randje kon ik weer zelf fietsen. Ik deed weer een klein beetje mee.”
Overwinning op zichzelf
Toen zijn been sterker werd, ging Martin ook weer buiten fietsen. “Dat begon met fietsen van ons huis in Amerongen naar Doorn. Een kort stukje. Maar voor mij wel een teken van vrijheid. Ik breidde mijn ritjes uit en reed met mijn broer en een paar vrienden, een half jaar na het ongeluk alweer een klimtocht van 170 kilometer in de Ardennen. Ik was gesloopt, maar ik redde het en reed ‘m uit. Ik had mezelf bewezen dat ik nog kon sporten en mentaal sterker kon zijn dan ik dacht. Het voelde als een overwinning op mezelf. De speaker bleek mij nog te kennen uit het schaatsen. ‘Wat doe jij alweer hier?’, vroeg hij.”
Recreatieve tochten werden serieuze wedstrijden. Hoewel Martin blijvende klachten bleef houden aan zijn been, groeide zijn niveau gestaag. “Bij een wedstrijd ontmoette ik Daniel Abraham. Hij reed net als ik mee met de valide wielrenners, maar was vanwege zijn handicap ook actief in het paralympische circuit. Via hem en NOC*NSF ben ik daar ook in beland. In de lichtste beperkingsklasse, zoals dat heet. Ik mocht meedoen aan een wereldbeker. Het niveau lag hoog en ik droomde ineens weer over een carrière in de topsport. Zou ik dan echt nog iets heel moois mee gaan maken? Ik merkte dat ik af en toe iets extra’s kon. Een solo of een sprint. Hard fietsen. Bijna drieënhalf jaar na mijn ongeluk won ik een wereldbekerwedstrijd én kreeg een topsportstatus.”
Leuker mens
De gevolgen van het ongeluk merkt Martin nog dagelijks. “Die spieren worden niet langer. Wel sterker. Lopen en traplopen op ongelijke ondergrond gaat minder vanzelf dan vroeger. Daar moet ik écht goed mijn kop bij hebben. Het vocht in mijn onderbeen wordt niet meer afgevoerd, waardoor ik snel dikke enkels krijg. Momenteel probeer ik zo min mogelijk te lopen. Dat is eigenlijk op dit moment het beste. Alles bij elkaar opgeteld ben ik dankbaar voor wat mij is gebeurd, al klinkt dat misschien gek. Ik ben een positiever mens geworden, met een leukere kijk op het leven.”
Met zijn held uit Thialf heeft Martin nog steeds contact. “Daar hadden we allebei behoefte aan. Johan, heet hij. Hij is een goede vriend van mij geworden. Johan heeft mij gered, al rekende hij zelf niet op een goede afloop. Hij is ook een sportman. We fietsen vaak samen en coachen met z’n tweeën een schaatsteam. Zo kwamen we samen ook terug in Thialf. Bij de bocht waar het allemaal gebeurd was. Dat kwam toen wel even binnen. We hebben een mooi plan, voor later. Als ik gestopt ben met fietsen, willen we samen de Weissensee gaan schaatsen. Dat zou de ultieme bekroning zijn op onze bijzondere vriendschap.”